Rond het jaar 1000 na Christus werd er in Europa op grote schaal begonnen met het bouwen van kerken. Na een periode van 150 jaar politieke en religieuze strijd, was de rust in Europa weer een beetje teruggekeerd. De kerkelijke macht had het voor het zeggen; er heerste een christelijke keizer en de invloed van de bisdommen was groot. Vooral deze laatste gaven de opdracht tot het bouwen van omvangrijke kerken.
Het uiterlijk van deze religieuze bouwwerken vertoont in heel West-Europa (met name in Frankrijk, Engeland, Duitsland en Nederland) overeenkomstige kenmerken. Een belangrijke basis voor deze zogenaamde romaanse kerkenbouw vormt de bouwkunst uit de vroegchristelijke periode (vanaf 313 na Christus): een rechthoekige plattegrond met op de oostelijke korte kant een apsis (ronde uitbouw). Het schip (het rechthoekige bouwlichaam) van de kerk is vaak over de lengte opgedeeld in drie delen: een middenschip met aan weerszijden een zijbeuk. De scheidingselementen zijn muurdelen of zuilen. Meestal is er tussen apsis en schip nog een dwarsschip geplaatst, zodat de plattegrond de vorm van een kruis heeft.
De romaanse kerken zijn solide gebouwd met duurzame steensoorten als bouwmateriaal. De buitenmuren zijn massief en hebben weinig openingen en versieringen. De geslotenheid van het muurvlak komt voort uit de toepassing van tongewelven (halfronde stenen overkappingen). Deze zijn loodzwaar en eisen dikke dragende muren met kleine ramen. Geometrische vormen, zoals de kubus en de cirkel, worden tijdens de romaanse bouwperiode vaak toegepast. Ze zijn overal terug te vinden, zowel in de bouwvolumes als in de minimale versieringen. Typisch is de toepassing van rondboogramen (ramen met een halfronde bovenkant).
De romaanse stijl bereikte Groningen via de handelroutes over de rivieren en onder invloed van de kloosterorden (met name via de Cisterciƫnzers). Vooral in de provincie zijn nog vele bakstenen (eenbeukige) kerkjes te vinden. In de stad zijn de romaanse kerkjes verdwenen of opgegaan in gotische verbouwingen.