In 1144 werd in het Franse plaatsje Saint-Denis een bijzonder architectonisch ontwerp gerealiseerd. Het betrof een uitbreiding van een romaanse kerk. Aan de oostelijke zijde werd het koor (rechthoekige of halfronde afsluiting van een kerkgebouw) vervangen door een ruime sacrale ruimte, die baadde in een zee van licht. Het was één van de eerste voorbeelden van een stijl die tot in de zestiende eeuw in grote delen van West-Europa volop zou worden toegepast: de gotiek.
Bij de bouw van een gotische kathedraal kwam veel kijken, honderden handwerklieden en metselaars werkten soms tientallen jaren aan één kerk. Bijzonder waren de technische innovaties. De middeleeuwse architecten bleken steeds bedrevener in het ontwerpen van optimale draagconstructies. De massieve romaanse tongewelven werden vervangen door veelvormige gewelven met ranke ‘ribben’. Deze zogeheten ‘ribgewelven’ rustten op kolommen, waardoor de muren minder gewicht hoefden te dragen. Dit maakte de toepassing van veel grote ramen mogelijk, die de gotische kerk een transparant karakter gaven.
De openheid werd versterkt door de aanzienlijke hoogte waarin gebouwd werd. De bouwmeesters legden in hun ontwerp de nadruk op verticaliteit om zo het ‘hemelse’ karakter van de kerk te versterken.
Andere typisch gotische kenmerken zijn de spitsboog (spits toelopende boogvorm), pinakels (kleine decoratieve torentjes), steunberen (trapvormige zuilen tegen de buitenmuur) en rijke decoraties in glas-in-lood, beeldhouwwerk en muurschilderingen.
De gotiek bereikte ook Groningen, zij het met wat vertraging. Pas in de vijftiende eeuw werden de Martinikerk/-toren en de Der Aa-kerk in de gotische stijl herbouwd. In veel romaanse kerkjes uit de provincie zijn ook gotische elementen terug te vinden. De combinatie van beide stijlen (de toepassing van zowel rondbogen als spitsbogen en rijke baksteendecoraties) is uniek en wordt ook wel aangeduid met de stijlbenaming romano-gotiek.